Hoogland & Van Klaveren
Wanneer Max met zijn ouders moet onderduiken, is hun rooie kater een groot risico voor het geval de Duitsers komen. Ze leren Sabel om stil en snel met hun mee te komen, naar de geheime ruimte achter de kast. Er volgt een fantastisch beschreven reeks trainingen. ‘De geallieerde troepen zitten klaar: pap, mam en ik. Ik ben de bevelhebber en zal de missie uitvoeren volgens de besproken strategie: de kat luchtig naar de mand lokken’. Na veel vallen en opstaan slagen ze er in (na de verzuchting van vader dat ‘die kat nog eens onze dood wordt’) om de kat te temmen, maar het mag uiteindelijk niet baten.
Sabel is het huisdier waar Max zich aan vastklampt als de werkelijkheid grove sporen trekt in zijn leven. Het verhaal wisselt tussen thuis in Amsterdam in 1941 en twee jaar later in Kamp Vught. Die sprongen in de tijd moeten even wennen maar dat doen ze. Max wordt lastig gevallen omdat hij Joods is (‘Papa, waarom haten mensen ons’) en moet met een Jodenster op naar buiten. Als zijn moeder een woede-aanval krijgt tijdens het naaien van de ster op de kleding, is het Sabel die lucht brengt door met het ding in zijn bek door het kattenluik te verdwijnen. Als de kat ermee naar buiten kan, waarom zij dan niet? Niet dat het meevalt, als Max met zijn moeder met de ster op de straat op wil gaan, voelt het ‘alsof we een kudde bizons uit gaan laten’.
Het is dit soort taal dat Sabel bijzonder maakt. Een mengeling van ironie en lichtheid waarmee de onderliggende gruwelijke geschiedenis niet verdoezeld maar behapbaar wordt. Zoals Max zich onderdompelt in zijn fantasie over indianen en in Kamp Vught met zijn vriendinnetje Roos over de dierentuindieren die eerder op die plek zouden hebben gewoond. En bovenal Sabel, ‘de verzetskat’ en de vriend die Max zo hard nodig heeft al doet hij maar drie dingen: ‘Hij piest, ligt in de mand of is op oorlogspad, als een moordzuchtig opperhoofd met incontinentie’. Max wil dat hij zo dapper is als Sabel, die over gevaarlijke richels en door donkere gangetjes loopt en niet komt als hij wordt geroepen. Max wel, die staat met zijn moeder klaar om afgevoerd te worden.
Pijnlijk, machteloos en hartverscheurend. Want het gaat hier over de beruchte kindertransporten in de zomer van 1943. Over de kinderen die vernietigd worden, zo hard en gruwelijk is de geschiedenis. Achterin staan toch nog een paar pagina’s met verheldering van begrippen en historische duiding, waarin de schooljuf in Wouda het wint van de schrijfster, zoals in haar vorige boeken.
Suzanne Wouda is de auteur van drie degelijke maar onopvallende historische kinderboeken (Verschoppelingen, Zwart water en Stormvaart) en een roman voor volwassenen die zich allemaal eeuwen geleden afspelen. Met Sabel beschrijft ze voor het eerst over recentere geschiedenis en lijkt Suzanne Wouda zichzelf opnieuw uitgevonden te hebben en heeft ze een enorme stap in haar ontwikkeling gezet. Zelden las ik een kinderboek over de Tweede Wereldoorlog waarin een auteur er zo goed in slaagt om de lezer mee te nemen in de beleving van een kind dat te maken heeft met enorme dreiging. Een naderend onheil dat tussen de regels door hangt maar weinig ruimte in taal krijgt. Geen stampende laarzen, luchtalarm en bombardementen of bevelende Duitsers, maar kinderen die troost bij elkaar zoeken en hun leven zo gewoon mogelijk proberen voort te zetten.
Het verhaal van Max en Sabel is feitelijk gruwelijk máár toch troostrijk, omdat het gaat over de kracht van de flexibele kindergeest waarin fantasie een reddingsboei is.