Clavis
Tine Poesen
Andrew Davidson
Dit boek is ‘gedrukt in een nomadentent nabij het ondiepe zoutmeer Lob Nor’ en ingebonden ’tegen hoge kosten in een basis diep onder de grond’. Alles is bijzonder aan de boeken van Ransom Riggs, dus het colofon ook. Hij vraagt de lezer het boek niet als onderzetter te gebruiken of van ezelsoren te voorzien en pas op: lees het derde verhaal vooral niet hardop achterstevoren. De uitgever gaat er nog eens overheen door de lezers die niet tot de afwijkende orde behoren, te ontmoedigen dit boek te lezen. Zweef je niet boven je bed of komen er geen vlammen uit je handen, begin er dan vooral niet aan.
Lezers die vertrouwd zijn met het werk van Riggs ( met de trilogie De bijzondere kinderen van Mevrouw Peregrine (deel 1, deel 2)) zijn meteen helemaal terug in zijn absurde universum waarin dit soort malligheid niet irriteert maar integraal onderdeel is van de vertelstijl. De verhalenbundel Bijzondere Vertelsels wordt opgediend door Millard Nullings, de onzichtbare jongen uit Mevrouw Peregrine, die als fictieve samensteller de inleiding schrijft. Het zijn een soort lessen ‘in het bijzonderdom’, verhalen die al generaties worden doorgegeven, dus ook aan de kinderen van Mevrouw Peregrine. Riggs verwijst vaak kunstig en terloops naar zijn trilogie, overigens zonder dat er kennis over die boeken nodig is om deze vertelsels te doorgronden.
De tien verhalen zijn volgens de inleider ‘een mengeling van geschiedenis, verzonnen feiten en morele lessen voor bijzondere kinderen’. Met het openingsverhaal ‘De loffelijke kannibalen’ grijpt Riggs je meteen bij de strot. Een groep menseneters sluit een pact met dorpsbewoners die hun ledematen gewillig afstaan voor veel geld en daardoor hun hutjes kunnen ombouwen tot paleizen. Op eentje na die niet zwicht voor de verleiding en tevreden is met wat hij heeft. De absurd-komische parabel zet de toon voor de rest van de verhalen met veelzeggende titels als ‘De prinses met de slangentong’, ‘Het meisje dat nachtmerries kon temmen‘ en ‘De jongen die de zee kon tegenhouden’. Compacte sprookjes waarin binnen een paar bladzijden een werkelijkheid wordt neergezet waarin er telkens iets bijzonders met mensen is. Een vader wordt een eiland, duiven sluiten een verbond met mensen en een jongen verandert in een sprinkhaan omdat hij teveel van ze houdt.
Riggs speelt vaardig met de vertelkunst, stapt er soms even uit (middels zijn onzichtbare samensteller) om de lezer toe te spreken en er bijvoorbeeld op te wijzen dat er meerdere aflopen van een verhaal mogelijk zijn. De Bijzondere Vertelsels zijn door hun milde en ironische toon veel geschikter voor jongere lezers dan de boeken over Mevrouw Peregrine. Sommige vertellingen zijn net wat te lang uitgesponnen maar doorgaans blijft de spanningsboog in tact. De moraal ligt er duimendik bovenop maar mag ook eigenlijk niet ontbreken. Het is vooral de vanzelfsprekende wisselwerking tussen het menselijke en een vanzelfsprekende fantasiewereld die deze sprookjes zo aangenaam maken.