Lannoo/Koninklijke Bibliotheek
Het oorspronkelijke standaardwerk Nederlandsche Vogelen verscheen in vijf delen tussen 1770 en 1829 en bevatte afbeeldingen van in totaal 250 vogels. De ontstaansgeschiedenis van deze klassieker is misschien wel net zo interessant als het boek zelf. Er werd bijna zestig jaar aan gewerkt door meerdere mensen, die het niet de hele rit volhielden. Dominee Nozeman, een fanatiek vogelaar, schreef de teksten en Christiaan Sepp maakte de gravures. Het werk werd na hun dood door andere voltooid. Het uitgangspunt van de makers was dat ze een boek wilden maken over vogels die in Nederland broeden en hielden zich streng aan deze criteria: ze wilden minstens één nest en een ei van de vogelsoort zien.
Er zijn nog een paar exemplaren van het boek bewaard gebleven, waarvan de prenten allemaal met de hand zijn ingekleurd. Bibi Dumon Tak nam het exemplaar uit de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag als uitgangspunt voor deze bewerking. De illustraties Het heel grote vogelboek zijn overgenomen en de teksten zijn uiteraard volledig nieuw. Bijna volledig, want bij iedere vogel staat een prachtig origineel citaat, wat teksten oplevert als: ‘Bij nagt vliegen zy, en worden veelal in denk donker, of in de schemering, des avonds of ’s morgens, in de Netten verstrikt. Van de lekkerheid van hun Vleesch is reeds gesproken’.
Uit het oorspronkelijke aanbod van 250 selecteerde de schrijfster ‘dertig geluksvogels’ die een plekje in het boek kregen, ze begint net als Nozeman met de gaai en eindigt met de zwaan. In afgeronde portretjes worden zowel dieren als kinderen recht gedaan. Dumon Tak (van o.a. het met een Gouden Griffel bekroonde Winterdieren) beschrijft iedere vogelsoort vrijmoedig in de van haar bekende toegankelijke en persoonlijke toon. Dumon Tak betrekt de makers van het oorspronkelijke boek bij voortduring betrekt in haar beschrijvingen door letterlijk het gesprek met hen aan te gaan. ‘Wat zegt u, meneer Nozeman?’ en ‘O, bemoeien meneer Houttuyn, en zelfs meneer Temminck en de familie Sepp er zich nu ook al mee?’. Een slimme manier om de link te leggen met de achttiende/negentiende eeuw waarin niet hetzelfde tegen zaken werd aangekeken of taal domweg iets anders betekende. ‘De gemeenste der Roof-Vogelen’ houdt dus niet in dat de buizerd heel gemeen is, maar dat hij veel voorkomt.
De meeste aandacht gaat natuurlijk naar de vogels zelf uit. Het is een feest om deze prachtige gedetailleerde prenten in zo’n fijn vormgegeven boek te kunnen zien. De verhalende informatie wordt goed gedoseerd en de grappige ’twietjes’ zijn een welkome aanvulling. Dumon Tak spreekt kinderen op een directe manier aan, zonder door de knieën te gaan. ‘Ken je het gevoel dat je soms met rust gelaten wilt worden, maar dat niemand dat in de gaten heeft?’. Dat gaat over de putter die ook van alles op commando moet. En takkelingen (uilen die nog net niet volwassen zijn) zijn gewoon een soort basisschoolkinderen. ‘Net als jullie: de leukste kinderen die er zijn!’.
De keuze is volgens de auteur ‘zomaar, in het wilde weg’ gemaakt en die willekeur doet een beetje merkwaardig aan bij een zo compleet project waar zes decennia aan is gewerkt en een zorgvuldig overzicht biedt. Waarom er wel ruimte voor de draaihals, de klapekster en de grote stern is en andere vogels worden overgeslagen, blijft een raadsel. Zit er echt geen idee achter de keuze? Hierdoor is het boek meer een eerbetoon aan een klassieker en de makers daarvan dan een echt informatief vogelboek, daarvoor zijn 30 willekeurige vogels te weinig. Een lijst van alle vogels uit Nederlandsche Vogelen had die leemte op kunnen vullen.
Het heel grote vogelboek is een geweldige uitgave in groot formaat in een fijne retro stijl. Een informatief maar vooral heerlijk kijk -en (voor)leesboek. Op deze manier voelt non-fictie voor kinderen niet als huiswerk maar als puur genot en ontspanning.