Lemniscaat
‘Pa en ma zijn dood. Sinds vanmiddag.’ Wat niemand ziet, het debuut van Martijn Niemeijer, begint hard en direct. Aanvankelijk wil Ros niks kwijt, niet omdat ze haar ouders wil beschermen, zoals de psycholoog op het politiebureau suggereert (‘zelfs nu ze dood zijn, heel normaal’) maar ze praat nooit over thuis en leeft in haar eigen wereld. Ros zwerft na school door de stad om haar onveilige thuissituatie te vermijden. Ze bouwt op verschillende plekken tuintjes van afval, waar ze zelfgemaakte dieren van ijzerdraad en kastanjes in zet. Dat zijn haar veilige plekken waar ze zelf de baas over is. Er is iemand die de tuintjes ontdekt en met wie ze via briefjes in gesprek raakt. De mysterieuze man blijkt zelf ook het nodige te moeten verhapstukken. De volwassen lezer herkent in hem klokkenluider Fred Spijkers (die voorin wordt genoemd), die zich ook eenzaam en verstoten voelt.
Stukje bij beetje vertelt Ros haar verhaal aan een invoelende agente en tegen het einde van het boek is duidelijk hoe haar ouders aan hun einde zijn gekomen. De lezer leert ondertussen vooral veel over de overlevingsmechanismes van een meisje dat opgroeit in een gezin vol ruzie, drank en geweld. We kruipen in het hoofd van een verwaarloosd meisje dat voor zichzelf manieren heeft gevonden om overeind te blijven. De tuintjes met de beschermengelen en de briefjes zijn een sterk beeld. Het is Ros vooral om te doen zoveel mogelijk van de werkelijkheid te vergeten. De nare dingen moeten weg, ze vergeet haar vader en moeder iedere dag opnieuw. Haar situatie wordt wel opgemerkt, o.a. door haar juf, maar ze durft geen hulp te zoeken of te aanvaarden want ze heeft geen idee wie ze kan vertrouwen. De zus van haar moeder biedt een schuilplaats maar lijkt haar ook in de steek te laten en ook Floriaan (Fred Spijkers) snapt er uiteindelijk niets van. Zoals dat in de meeste jeugdboeken gaat, is het einde enigszins troostend en hoopvol en gloort er perspectief voor Ros.
Martijn Niemeijer noemt zichzelf op Linked In ‘ontluikend schrijver’, hij gebruikte een sabbatical van anderhalf jaar om aan deze psychologische jeugdroman te werken en legde de lat hoog. De vorm en structuur zijn behoorlijk gecompliceerd, een lange flashback in verhaal dat de tegenwoordige tijd speelt. Niemeijer weet het allemaal net aan elkaar te knopen maar de constructie zit de leesbaarheid wel in de weg. De geschiedenis van Fred Spijkers is er wat onhandig in gemanoeuvreerd, die verhaallijn doet überhaupt wat geforceerd aan. Daar lijkt de schrijver meer te willen vertellen dan hij kwijt kan.
Maar het schrijnende verhaal van Ros en vooral de mechanismes die ze hanteert om de ellende behapbaar te houden, zijn sterk en geloofwaardig. Niemeijer hanteert fraaie symbolische beelden waarin Ros haar eigen verwaarlozing projecteert op de stad: ‘Het gaat niet goed met de stad. Ze huilt niet hardop, ze kijkt wel uit. Maar als je goed luistert, hoor je haar toch. En dan klinkt het des te erger. Iemand moet iets doen, de stad moet worden beschermd.’
De sabbatical is goed benut: Wat niemand ziet maakt nieuwsgierig naar verdere bloei van dit beginnende schrijverschap.
Wat niemand ziet
Martijn Niemeijer
Leopold