Kok
Jaap Slingerland
i. wil vertellen over zijn leven in het kamp en begint bij vandaag. ‘Ik ga niet vertellen hoe ik vroeger leefde’. Vandaag is hij jarig al kan hij dat niet aantonen want hij heeft geen papieren meer waardoor iedereen zou weten dat het zijn geboortedag is. i. is tien en dat is volgens hem ‘een verantwoordelijke leeftijd’. i. ontfermt zich zoveel mogelijk over zijn vriendjes L. en E. Ze worden zo genoemd omdat ze niet kunnen bewijzen wat hun echte naam is.
Auteur Steve Tasane is zelf kind van een vader die na de Tweede Wereldoorlog uit Estland naar Engeland vluchtte om daar vervolgens zijn vrouw en vier kinderen in de steek te laten. Hij zegt Kind i te hebben bedoeld als een universeel verhaal over kinderen die hun familie en identiteit hebben verloren en op zoek zijn naar geborgenheid en warmte. Dat hij daarvoor in het van een tienjarig jongetje kruipt heeft een bijzondere uitwerking.
Kind i. vertelt hoe hij samen met de andere ongedocumenteerde kinderen de dagen doorbrengt in het vluchtelingenkamp. Over spelen in de modder en dolblij zijn met overgebleven broodkruimels. Ze zijn altijd smerig en hebben voortdurend honger maar een van de ergste dingen in het kamp is volgens i. dat het zo saai is. i. probeert de andere kinderen te vermaken met zelfgemaakte poppetjes die hij goud schildert. De kleur waarin de bruine modderpulp in het zonlicht verandert. De modder is van goud. Het tekent de verbeelding en daarmee de veerkracht van de kinderen.
Het gaat over het kat-en muisspel met de beveiligers en de tomeloze inzet van sommige vrijwilligers. Heel af en toe sijpelt er iets door van vroeger. ‘Ik weet nog dat ik zussen had en een huis. Ons eigen huis.’ Zijn vriendjes hebben ook geen familieleden meer ‘want die zijn allemaal opgeblazen.’ Het is de nuchtere constatering van een jongen voor wie dit de werkelijkheid is. In korte zinnen en eenvoudige dialogen maakt Tasane zijn manier van denken en voelen invoelbaar. Subtiel laat Tasane zien hoe de verhalen van deze kinderen van ze zijn afgenomen. Feitelijk bestaan ze niet meer en worden ze alleen als lastig gezien. ‘Ze denken misschien dat we gewoon in de modder zullen verdwijnen als ze ons blijven negeren.’
i. droomt nog steeds van een gelukkig leven. Hij vertelt zijn verhaal en dat van de andere kinderen omdat iemand toch naar ze moet luisteren, anders komen ze nooit uit het kamp en krijgen ze geen nieuwe verhalen. Bij die bespiegelingen past de vertelstem minder bij een jongen van 10 maar in het overgrote deel van het verhaal is zijn perspectief de kracht. Een jongen zonder familie in de modder. Tasane beschrijft een imaginair vluchtelingenkamp maar feitelijk speelt dit zich niet heel ver van ons huis af.