Querido
Carll Cneut
Het vuurvliegje wil af van dat verschrikkelijke verkleinwoord en wil overdonderend, onrustbarend en onstuimig zijn. Niet met een klein vlammetje, maar met een vuurzee! Niemand zou hem daarna nog het vuurvliegje noemen. ‘De vuurzeevlieg, zo zou ik heten!’. Hij stuurt een brief aan de andere dieren in het bos over zijn naamsverandering en heeft meteen al spijt van zijn onberaden actie. Waarom is hij toch altijd zo verongelijkt? Hij geeft immers als een van de weinigen licht.
Ook het wrattenzwijn is helemaal klaar met zijn lelijke naam en noemt de andere voortaan: wregel, wrolifant en wreushoorn. De dieren schrijven schrijven hem gezamenlijk een brief: ‘Beste wrattenzwijn, Het spijt ons dat jij heet zoals je heet, maar wij heten niet zoals jij ons nu noemt. Wij heten allemaal net als altijd.’ Aan het eind van het verhaal heeft ook het wrattenzwijn spijt. ‘Er stromen meer tranen langs zijn wnagen dan er wratten zijn rug en gezicht zaten.’
Er wordt wat afgeschreven in het bos. Ook de tor verstuurt post. ‘Geachte dieren, ik ben niet gelukkig.’ Hij krijgt zoveel brieven dat hij denkt: wat bijzonder om niet gelukkig te zijn Hij weet bijna zeker dat niemand zo bijzonder is als hij en stuurt opnieuw een brief: ‘Geachte dieren, ik ben heel bijzonder.’
De dieren van Tellegen piekeren over hun identiteit of die van anderen, het zijn net mensen. De das vraagt zich af of er dag komt waarop er niets meer is om boos over te worden. En de olifant denkt er over na of de zon wel echt gelukkig is. Hij danst bijvoorbeeld niet. Zou het kunnen dat iets hem de lust beneemt. Maar wat zou dat dan zijn?
Ze blijven intrigeren, de dierenverhalen van Tellegen, waar vaak het label filosofisch op wordt gelegd. Dat zijn ze zeker maar het zijn vooral heerlijke vertellingen, die voor kinderen heel goed te volgen zijn. Ze mogen over grotere thema’s zijn, het is geen enkel punt als je die niet meteen, of misschien wel nooit, herkent.
De inmiddels 77-jarige Toon Tellegen wordt in zijn bundels steeds opnieuw gekoppeld aan andere illustratoren en op die manier geeft zijn oeuvre inmiddels een aardige kijk op die kunstvorm. Na mooie boeken met Annemarie van Haeringen (De tuin van de walvis) en Sylvia Weve (Op een ochtend vroeg in de zomer) is het nu de beurt aan de Vlaming Carll Cneut. De coverprent vergaat je bijna de lust tot openslaan, zo somber en abstract. Die stijl komt in de bundel af en toe terug (de schutbladen zijn ook niet erg vrolijkmakend) maar Cneut wisselt de weinig figuratieve prenten gelukkig af met toegankelijker en lichtvoetiger beelden van dieren. Zoals die bij het schitterende verhaal over de giraf die erover nadenkt of de twee huppeltjes op zijn hoofd zelfstandig kunnen huppelen. De steeltjes zijn met pootjes afgebeeld.
Niet alle dieren zijn trouwens zwaarmoedig of aan het tobben. De mus bulkt juist van weer het zelfvertrouwen en biedt lessen aan in alles: verhuizen, zingen of jezelf zijn. Als hij ontdekt dat er dieren zijn die niets willen leren, zet hij een extra bordje neer: ‘Of niets leren – aantal lessen in overleg’.